Kies op maat

Inloggen Menu

Omgaan met complex gedrag

Bij de meeste kinderen weet jij wel wat ze nodig hebben: hun onderwijsbehoefte is voor jou vast te stellen. Maar sommige kinderen maken je handelingsverlegen, je voelt frustratie en machteloosheid. En als je niet oppast kom je met die kinderen in een negatieve spiraal. In deze minor ga je de ingewikkelde puzzel van die kinderen leggen. Zo help je hen en groei jij in je professionaliteit.

De afgelopen jaren heeft het onderwijs gewerkt aan passend onderwijs (sinds 2014). Hierbij is grote nadruk gelegd op het  kunnen omgaan met de verschillende onderwijsbehoeften van kinderen  In vrijwel heel Nederland heeft dit geresulteerd in het werken met (principes van) Handelingsgericht werken (Pameijer e.a. 2006). Veel scholen hebben al middelen gevonden om om te gaan met de didactische verschillen (differentiatie modellen,  goed klassenmanagement, enz.) Problemen worden er binnen scholen vooral ervaren in het omgaan met (ortho)pedagogische verschillen (pedagogische OWB). Bijzonder gedrag stelt leerkrachten voor vragen waar ze met de huidige kennis en vaardigheden geen antwoorden op hebben. Het effect van het bijzondere gedrag is groot op het kind, de leerkracht, de andere kinderen en de interacties tussen al deze betrokkenen.

Complex gedrag

Gedrag bestaat uit uiterlijk, waarneembaar gedrag en innerlijk gedrag, zoals emoties, dromen en denken. Dit gedrag wordt bepaald door factoren binnen het kind (zoals intelligentie, een bepaald label of temperament) en omgevingsfactoren (zoals de leerkracht en de klas). In deze wisselwerking ontstaat nieuw gedrag, wordt bestaand gedrag versterkt of neemt gedrag af. Vaak levert dit geen problemen op of zijn kleine aanpassingen voldoende voor een kind om weer verder te kunnen.

Als de gewone begeleiding onvoldoende resultaat oplevert, ontstaat er een verlegenheidsvraag. Het is niet duidelijk is waardoor bepaald gedrag wordt veroorzaakt of wat de juiste aanpak moet zijn. In dat geval spreken we van complex gedrag: er is meer onderzoek nodig om de hulpvraag van een kind te beantwoorden. In dat onderzoek wordt uitgebreider stilgestaan bij de leer- en ontwikkelingsgeschiedenis van het kind, de kindfactoren en omgevingsfactoren. Waar mogelijk bevraag je het kind en de ouders bij het formuleren van de hulpvraag en keuze voor begeleiding. Je gebruikt bij dit onderzoek de systematiek en cyclus van Handelingsgericht werken. Je maakt gebruik van specifieke literatuur.

De minor Omgaan met Complex bereidt je goed voor op de actuele onderwijssituatie en de specifieke vragen die kinderen in hun gedrag aan jou kunnen stellen.

Leerdoelen

Je kent informatiebronnen met betrekking tot complex gedrag

Je kent van de verschillende wijzen waarop in de literatuur complex gedrag wordt geordend

Je kunt de verschillende uitingsvormen van complex gedrag in je praktijksituatie inventariseren en ordenen volgens een door jou geselecteerd ordeningskader.

Je formuleert met gebruik making van relevante bronnen complex gedrag   specifieke onderwijsbehoeften voor jongeren uit je stagepraktijk.

Je deelt kennis met betrekking tot het omgaan met complex gedrag met medestudenten d.m.v. intervisie en collegiale consultatie

Je verkent de eigen mogelijkheden en grenzen bij het omgaan met complex gedrag als uitgangspunt voor het formuleren van ontwikkelpunten

Je brengt de mogelijkheden en grenzen van de school, kerk of instelling voor het werk met jongeren in beeld bij het omgaan met complex gedrag in overleg met collega’s van de school, kerk of instelling die zich specifiek bezig houden met complex gedrag van jongeren. Je gebruikt hiervoor beschreven beleid en documenten – indien aanwezig- en ook collega’s als bron.

Je formuleert op grond van de uitkomsten van leerdoel 7 ontwikkelpunten voor de school/instelling en beschrijft deze in aandachtspunten en/of adviezen.

Je beschrijft een visie met betrekking tot de begeleiding van leerlingen / jongeren met complex gedrag vanuit een (ortho)pedagogisch en (ortho)didactisch perspectief

Je verbindt de visie uit leerdoel 9 aan principes van je eigen Persoonlijk Meesterschap en/of professionele profilering.

Je ontwikkelt een plan gericht op de verbetering van de ondersteuning van leerlingen binnen je eigen praktijksituatie.

Literatuur

Literatuur

Bakx, A. (2015). De pedagogisch sensitieve leraar. Werken aan brede opbrengsten. Bussum: Coutinho.

Bakx, A, Ros. A, Teune, P. (2012). Opbrengstgericht onderwijs ontwerpen. Bussum: Coutinho.

Bergh, L. van den & Ros. A. (2015). Begeleiden van actief leren. Theorie en praktijk van zelfsturing en samenwerking. Bussum: Coutinho.

Bolks, T. (2023). Professioneel communiceren met ouders en kinderen. Amsterdam: Boom Lemma Uitgevers.

Bolks, T. (2013). Zelfsturend leren en studeren. Amsterdam: Boom Lemma Uitgevers.

Delfos, M. (2014). Luister je wel naar mij? Gespreksvoering met kinderen tussen vier en twaalf jaar. Amsterdam: SWP.

Delfos, M. (2011). Ik heb ook wat te vertellen! Communiceren met pubers en adolescenten. Amsterdam: SWP.

Drent, S. & Gerven, E. van (2012). Passend onderwijs voor begaafde leerlingen. Assen: Van Gorcum.

Eijkeren, M. van (2022). Pedagogisch-didactisch begeleiden; Kennisbasis voor de startende leraar. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.

Engelen, R. (2013). Grip op de groep. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.

Overveld, K (2017)  Groepsplan gedrag, Hendrik-Ido-Ambacht: Pica

Rooster

Bijeenkomsten
Tijdens deze minor zullen studenten in leergroepen van 4 a 5 studenten aan de slag gaan met de doelen van de minor. Gedurende de minorperiode van 10 weken vindt iedere week een leergroepbijeenkomst plaats, een zogenaamd overlegmoment waar ruimte is voor coachend ondersteunen van elkaar. Persoonlijke ontwikkeling en het leren van elkaar staat daarin centraal.

Een aantal leergroep-bijeenkomsten vinden plaats zonder docent en een aantal bijeenkomsten vinden plaats met docent. De leergroepen bepalen samen in onderling overleg de inhoud van de bijeenkomst waar de docent bij aanwezig is. Deze bijeenkomst (met docent) kan ingericht worden als een begeleide intervisie, een vragenuur of een college.

Toetsing

Toetsing
De toets bestaat uit een verslag waarin je alle 7 toets-doelen uitwerkt en verantwoordt. In dit verslag  gebruik je alle praktijkervaringen die je tijdens het uitvoeren van activiteiten op grond van de toets-doelen hebt gedaan op je leerwerkplek, je intervisie-ervaringen, eventueel de collegiale consultatie, je eigen professionaliteit en visie gekoppeld aan je  theoretische verdieping.

Aanvullende informatie

In semester 1 zijn de lesdagen op donderdag en vrijdag.

In semester 2 zijn de lesdagen op maandag en dinsdag.